Hoogtevrees
FLAPTEKST
Hoogtevrees is het opmerkelijke debuut van een jonge Vlaamse schrijver. De lezer is – mede door de gekozen ik-vorm – getuige van het moeizame proces dat een man met schrijversaspiraties doormaakt.
Gedreven door een niet te onderdrukken schrijfdrift en door de wetenschap dat hij tot op heden nog weinig gepresteerd heeft waar hij trots op kan zijn, zoekt hij naar een geschikt onderwerp voor zijn roman. Hij denkt in het leven van een van zijn collega’s een boeiend object gevonden te hebben. Maar fictie en realiteit komen met elkaar in conflict en daarmee de jonge schrijver met zichzelf.
Hoogtevrees kenmerkt zich door haarscherpe, vaak cynisch weergegeven observaties.
BEGIN
Ik ben manusje-van-alles, en woon op de Kapelberg nr. 19. Het is ook mijn gewoonte niet romans te schrijven, of zulke dingen, maar wat rest er mij uiteindelijk om het lukrake, voortdurend ricocherende schot dat mijn leven tot nu toe is geweest, alsnog een of andere roos te laten treffen, voor de Ultieme Apathie heeft toegeslagen? Want zondag ben ik, tot mijn grote ontzetting, zevenendertig geworden.
Terwijl ik dit denk, op een mistige avond in maart, sta ik in de rochelende muil van een betonmolen te kijken, een agressief, herkauwend werfbeest waartegen ik vanaf de eerste dag heb moeten vechten, zelden heb ik zo’n lepreuze karikatuur van een machine gezien, met hopen aangekorste mortel die een identificatie van de oorspronkelijke kleur vrijwel onmogelijk maakt, maar hij zal wel oranje geweest zijn, al die rotdingen zijn oranje, en waar ik ook ga staan, de smeerlap spuwt mij voortdurend in het gezicht, want ik heb er nog maar eens te veel water ingegoten, de specie was iets te droog en toen ik de emmer optilde gleed ik uit in die groengrijze blubber die altijd rond betonmolens ligt, in ieder geval rond mijn betonmolen, en de helft van de godgenagelde emmer zwalpte in het malende gat, de andere helft kreeg ik over mij, en nu sta ik hier op ijskoude voeten en met tenen die als paling in mijn laarzen zitten te glibberen aan literatuur te denken, terwijl de mortel mij om de oren spat…
1983 is het, maart 1983, de Russen zitten nog steeds in Afghanistan, walvissen sterven verder uit, een sombere avond valt over de twintigste eeuw, zo stond het vanmiddag in de krant, en God in de hemel, je zou het haast gaan geloven.
Willeke van Ammelrooy en Daan Hugaert in de verfilming van Hoogtevrees (1987)