De maag van God / God’s Stomach

Prozagedicht over de mens in ko(s)misch perspectief, met ver- en hertaling door Marc De la Ruelle

UIT DE PRESENTATIE VAN HERMAN LEENDERS

‘… De dichter zowel als zijn vertaler hebben zich met deze uitgave kostelijk geamuseerd, als jongens van zestig, zowel in de tekst als in de lay-out. Marc de la Ruelle werd op zijn beurt aangestoken door het vuur. Hij vertaalde niet alleen meesterlijk en vloeiend, hij heeft er ook zijn eigen bromvliegen aan toegevoegd: korte gedichten in het Engels die op het aas van Guido’s poëzie zitten.

Zoals dit:

behind the locked door

the peephole shows

the open mystery

that force feeds him

growing up, nearly old

(Ik vertaal)

achter de gesloten deur

toont het kijkgaatje

het open mysterie

die kracht voedt hem

terwijl hij opgroeit, bijna oud

Voor mij roept het in de context van dit boek de kindertijd op, de fascinatie die uitgaat van deuren, omdat ze gesloten zijn, en van sleutelgaten. Van wc-deuren in het bijzonder, omdat die een mens verbergen met de broek op de enkels, het open mysterie.

De interactie tussen Guido van Heulendonk en Marc De la Ruelle levert een unieke uitgave op, evenwichtig, verrassend en geestig. Het boek is een keerdruk. Een keerdruk is de soixante-neuf van de boekdrukkunst.

(…)’

BEGIN

Soms, als hij naar de wolken lag te staren,
was hij de man die de zestig nadert
en even uitrust in de berm.
Een mus dropt een grijswit kwakje
tussen de trillende paardenbloemen.
Een granaat zonder staartvin.
De gemiddelde levensverwachting in het westelijk halfrond
is tachtig, ongeveer.
In dit halfrond leven vrouwen langer dan mannen.
De twintig jaar na de zestig
zijn voor de man lood om oud ijzer:
sclerose, infarct, artritis,
een gehalveerde ejaculatieradius.
Hoe dichter het graf, hoe dichter de zakdoek.
Zoals een wolkendek klinkt op een winderige middag:
lawaaierig, vol gaten en flarden.

Sometimes, lying on his back staring at the clouds,
he was the man approaching sixty taking
a short rest on the soft shoulder. 
A drop of grey-white sparrow shit 
hits the quivering dandelions.
A finless grenade.
In our hemisphere life expectancy is eighty
or thereabouts, women outliving men.
A man’s life after sixty is but tit for tat:
sclerosis, arthritis, stroke,
ejaculation range reduced by half.
The nearer the grave, the closer the Kleenex.
 Stacks of clouds on a blustery afternoon:
creaking, full of holes and tatters.

ONTVANGST

Bromvlieg legt Bach het zwijgen op
Dichters of mensen die gedichten schrijven, spelen altijd wel een rol in de romans van Guido van Heulendonk. Het zijn onbeholpen, tragikomische figuren in de knoei met hun emotioneel leven en de romancier zet ze in als hij idealisme of naïviteit wil laten botsen met zakelijkheid en nuchterheid. Poëzie is voor verliefden, aangedreven door hormonale energie.

In Barnsteen vertrekt Dorian Dewit, de hoofdpersoon, naar Riga met een dichtbundel onder de arm, hem nagelaten door zijn overleden moeder. Die is de aanzet voor zijn queeste. Kenners van het werk van Van Heulendonk kijken niet verbaasd op dat Dorian bijzonder bloederige conclusies trekt uit de handgeschreven opdracht “Take my heart with you”, ook al hebben we eerder een ontroerend gedichtje gelezen van de jonge Dorian voor zijn moeder. Als er poëzie in de buurt is, dan mag je je verwachten aan een klap.

En dan verschijnt van Guido van Heulendonk het gedicht De maag van God, eerder, in 1991, gepubliceerd in De Brakke Hond. Eindelijk opnieuw uit de kast gekomen, vertaald bovendien naar het Engels door Marc De la Ruelle. Dit prozagedicht heeft het niet over het maanlicht maar over: de ejaculatieradius, (openbare) toiletten en toiletpapier, derrie, het “gedrag post bolum”, kots als “gele rijstpap”, de vlieg die zich wast voor Guido Gezelle, de maag “als gistend, borrelend hol”, “schaamharen en sigarettenpeuken”. Het is een lange litanie van herinneringen, overpeinzingen, dromen of visioenen. Op het toilet word je gedwongen stil te zitten, te staan, te wachten – gedwongen werkloos – en na te denken, meerdere keren per dag. Daar kun je je bezinnen over wat je hebt gekauwd en ingeslikt en dat jouw fabriekje heeft verwerkt: de biefstuk en de Tripel Westmalle maar ook de woordenbrij, de beelden, de klanken die bij ons naar binnen zijn gekomen. De maag van God is de uitscheiding daarvan, het noodzakelijke gevolg van alle indrukken.

Het gedicht roept visioenen op, één na één, snoert die telkens met een krachtige zin de mond, knijpt ze af en scheidt ze uit als een bolus. Bijvoorbeeld: “Soms voelde hij zich de man/die naar Bach lag te luisteren:/een bromvlieg botste tegen de touch control,/en er was geen muziek meer.” Luisteren naar Bach, daar zit poëzie in, dat is vervoering en ontroering. Maar een bromvlieg legt Bach het zwijgen op. Plons.

Het gedicht blijft niet hangen bij vertering en uitscheiding. Het graaft dieper en vraagt zich af of wij niet zelf in de maag van God zitten. We denken dat wij de wereld verteren, maar eigenlijk verteert de wereld ons. Als de wereld uiteindelijk ontploft, blijft er één voorwerp bewaard: de wc. De cabine van spaanplaat wordt als een raket de ruimte in geslingerd en na eonen opgepikt door een verre beschaving. Zij moeten wijs raken uit alle wc-poëzie, gore tekeningen, telefoonnummers en uit de symbolen voor mannetjes en vrouwtjes op de buitenkant. Dat is onze overlevering en niet bijvoorbeeld de volgestouwde boekentoren. U lacht maar u kunt er niets tegen in brengen. U lacht uit machteloosheid.’

(Herman Leenders, Poëziekrant, 2016/1)